De natuurkunde is niet ineens ontstaan. Daar zijn een ruime 2000 jaar overheen gegaan, voordat we bereikt hebben, wat er nu bereikt is. De wetenschap (nask) begint zo'n 2000 jaar in het oude Griekenland in de vorm van filosofie door heren als Plato en Aristoteles.
Door ontdekkingen van mensen als Galileï, Copernicus, Huijgens en Descartes, heeft een persoon als sir Isaac Newton hele belangrijke wetten kunnen formuleren. Ook in de optica heeft hij nuttig werk verricht. Je kan eigenlijk stellen dat alle natuurkunde die je op de middelbare school krijgt, het werk van Newton is. Het bekendste boek van newton heet Principia (1687). Hierin staan onder andere de wetten van de zwartekracht beschreven.
De scheikunde krijgt pas vorm als mendelejev in 1869 het periodiek sysyeem in elkaar zet, waarin verwantschap (= familie) van atomen de plaats in het periodiek systeem bepaald.
Ruim honderd jaar geleden richt de wetenschap zich op atoommodellen. Hoe ziet een stof eruit, als je deze velen malen vergroot. De eerste theoriën hierover zijn opgesteld door Dalton, Bohr en Rutherford. Niet veel later nadat Einstein zijn relativiteitstheorie opstelde, kwamen zijn voorspelling uit, in de vorm van een atoombouw, een nieuwe periode van wetenschap is aangebroken.
Zijn er vandaag de dag nog mensen als Newton of Einstein? Het antwoord is ja, naast uitvinders van allerhande apparaten, zijn er ook uitvinders/ ontdekkers. Denk eens een Stephen Hawking. Van zijn boek het Heelal zijn wereldwijd ruim 9 miljoen exemplaren verkocht.